Het Buurtteam Jeugd & Gezin in Utrecht werkt nauw samen met Bureau Jeugdzorg, als de veiligheid en gezonde ontwikkeling van kinderen in het geding is.
Geert van der Velde van Qraad is projectleider transitie jeugd in Utrecht. Samen met de andere betrokkenen vertelt hij over de rol van buurtteams. Bekijk de video!
In juni 2013 presenteerde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht de resultaten van de nieuwe werkwijze op het gebied van jeugdzorg. Het Verwey-Jonker Instituut heeft de pilot op resultaten beoordeeld. Daaruit blijkt dat Utrechtse aanpak in de meeste gevallen betere resultaten boekt tegen lagere kosten in vergelijking met de huidige hulpverlening. De nieuwe aanpak is nodig omdat het kabinet met ingang van 2015 alle zorg voor jeugd wil overhevelen naar de gemeenten, met een budgetkorting van 15%. De gemeente krijgt dan de regie over de hele jeugdketen.
De gemeente Utrecht kiest ervoor om in iedere wijk een team van gezinswerkers te stationeren. Dit Buurtteam Jeugd & Gezin is er voor gezinnen die problemen hebben met de opvoeding van hun kinderen, maar ook voor vragen op andere leefgebieden, zoals bijvoorbeeld financiën (schulden), wonen, relatieproblemen en het zoeken naar werk. De gezinswerker werkt samen met het gezin aan een duurzame oplossing en is dus niet zozeer vraagbaak. Het Buurtteam werkt wijkgericht en heeft ook de werkplek in de wijk. Tegelijk vervangt het Buurtteam Jeugd & Gezin het schoolmaatschappelijk werk op de basisscholen in de wijk. Het Buurtteam werkt op de basisschool samen met adviseurs uit het speciaal onderwijs, in het kader van de transitie Passend Onderwijs. Het doel van Passend Onderwijs is om kinderen met leerproblemen langer op de basisschool te houden.
Integraliteit, gezonde ontwikkeling en veiligheid voorop
Naast dat het Buurtteam Jeugd & Gezin integraal in de gezinnen werkt, bewaakt het ook de gezonde ontwikkeling en de veiligheid van kinderen in het gezin. Dit is een integraal onderdeel van de werkwijze. Deze taak ligt nu nog als aparte taak bij Bureau Jeugdzorg, maar in Utrecht spreken de gezinswerkers van het Buurtteam Jeugd & Gezin de ouders aan op hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen. Als een gezin niet langer aan de basisvoorwaarden voor veilig en gezond opgroeien voldoet, meldt de gezinswerker dit bij de ouders en bij Bureau Jeugdzorg (BJZ). Na tussenkomst van de Raad voor de Kinderbescherming maakt de gezinswerker samen met de gezinsvoogd van BJZ en de ouders een plan om de veiligheid en gezonde ontwikkeling van het kind te verbeteren.
Eén gezin, één plan, één medewerker
In de oude situatie zouden er apart, per kind verschillende functionarissen van BJZ en de Jeugdhulpverlening (de ‘geïndiceerde jeugdzorg’) bij het gezin komen. Dus bij meerdere kinderen in één gezin, meerdere hulpverleners met ieder hun eigen plan voor een kind. De ouders moeten zelf voor afstemming van de plannen zorgen. In de nieuwe Utrechtse situatie voert de nieuwe gezinswerker een (groot) deel van de geïndiceerde jeugdzorg uit. In het opgestelde gezinsplan worden ook de andere leefgebieden meegenomen en met het gezin opgepakt door de gezinswerker van het Buurtteam Jeugd & Gezin. De gemeente Utrecht werkt op deze manier het principe uit van 1 gezin, 1 plan, 1 medewerker. Omdat het gezin ook voor andere vragen bij de gezinswerker aan kan kloppen en de gezinswerker op de basisschool aanwezig is, krijgt het Buurtteam Jeugd & Gezin sneller signalen als er iets met het kind is. Om dit vervolgens met de ouders op te pakken. In deze brede, generalistische benadering is de gezonde ontwikkeling en veiligheid van het kind een integraal onderdeel van de werkwijze.
Laagdrempelig: mét het gezin
Het Buurtteam is laagdrempelig bereikbaar. Er zijn geen aanmeldformulieren of indicaties nodig. Gezinnen en instanties kunnen bellen of mailen. Of ouders komen de gezinswerkers tegen op straat of op het schoolplein, maar ook op de peuterspeelzaal of het Centrum voor Jeugd en Gezin. Als iemand een vraag of probleem signaleert bij het gezin, zal de gezinswerker altijd vragen of de desbetreffende hulpverlener zijn/ haar zorg al met de ouders of het kind besproken heeft. Dit voorkomt volgens het Buurtteam praten over de ouders en hun kind en stimuleert praten met ouders en kinderen. Deze opstelling moet de regie over het leven en de hulp weer terugbrengen bij de ouders. Een ander onderdeel van de werkwijze van het Buurtteam Jeugd & Gezin is het betrekken van het sociaal netwerk van het gezin bij de oplossing, vanuit de vraag: wie wil dat het goed gaat met je kind? Ook dit moet er toe bijdragen dat de regie bij de ouders ligt. Andere hulpverleners moeten erg wennen aan de handelswijze, dat het Buurtteam structureel alleen met de ouders (erbij) wil praten over het kind en problemen thuis. Toch blijkt uit het evaluatie-onderzoek dat ouders dit een verademing vinden en inderdaad het gevoel hebben dat zij zelf de regie weer in handen hebben. Er is een hoge klanttevredenheid.
Geen beperking in tijd
Het Buurtteam heeft geen beperking in tijd of wat ze in het gezin doen. De grens ligt bij het uitvoeren van praktische hulp thuis en lichaamsgebonden zorg. Voor de gewone opvoedvragen verwijst het Buurtteam naar de Jeugdgezondheidszorg, het consultatiebureau of het welzijnswerk. Als er diagnostiek of behandeling plaats moet vinden, gebeurt dat nu nog via een indicatie van BJZ of de huisarts. Maar in de toekomst is het idee dat het Buurtteam zelf naar eigen inzicht een beroep doet op gespecialiseerde zorg, diagnostiek en behandeling. Inmiddels heeft de werkwijze geleid tot een forse afname van indicaties voor Jeugdzorg in de pilotgebieden. Ook is het aantal hulpverleningstrajecten op de betreffende basisscholen afgenomen, zoals sociale vaardigheidstrainingen.
In gesprek
Het is lang niet altijd een opvoedingsprobleem, waardoor het Buurtteam Jeugd & Gezin in een gezin komt. Meestal is de aanleiding een schuldprobleem of relatieprobleem. Maar huiselijk geweld of kindermishandeling komen ook voor. In al die gevallen stapt de gezinswerker op het gezin af, na introductie van de hulpverlener die de eerste zorg bij het gezin heeft aangekaart. Als het gezinsprobleem de veiligheid of gezonde ontwikkeling van het kind/ de kinderen bedreigt, dan maakt de gezinswerker van het Buurtteam Jeugd & Gezin met de ouders een zogenaamd veiligheidsplan. Hier staat in wat er moet gebeuren zodat het voor de kinderen veilig en gezond is. In het ergste geval worden de kinderen op een ander adres onder gebracht, nog altijd in overleg met de ouders. Dit alles vanuit het werkprincipe dat de ouders onderdeel zijn van de oplossing en niet het probleem. Door voortdurend met de ouders in gesprek te zijn en de gevolgen voor de kinderen te benoemen, bereikt het Buurtteam bijvoorbeeld dat gedwongen huisuitzetting wegens huurschuld door de woningcorporatie wordt voorkomen. Ook blijkt dat ouders eerder problemen met werk en relaties verbeteren en met de school overleggen hoe de situatie thuis de leerproblemen van hun kind kan oplossen.
Experts van het gewone leven
De generalistische aanpak op alle leefgebieden doet vermoeden dat de gezinswerker van het Buurtteam Jeugd & Gezin een duizendpoot is, met een schier onmogelijke kennis. Hoewel de gezinswerkers ervaren krachten zijn, hebben zij niet bij voorbaat alle kennis in huis. Deels halen zij kennis bij collega’s en waar het om procedures gaat, trekken zij samen op met het gezin, in gesprek met de instantie. Zo belt de gezinswerker bijvoorbeeld met de eigen mobiele telefoon naar de gemeentelijke Sociale Zaken, met het geluid op de externe speaker zodat de ouder meeluistert met wat er gezegd wordt. Een andere keer bereid de gezinswerker het gesprek voor en voert de ouder zelf het gesprek. Door de leerervaring van iedere situatie te delen, bouwt het Buurtteam Jeugd & Gezin eigen expertise op. Ook wel Action Learning genoemd. Zelf beschouwen ze zich als ‘experts van het gewone leven’. Als achtergrond hebben de gezinswerkers: gezinsvoogd, (school)maatschappelijk werker, MEE-consulent, Gezinswerker Multi Problem, Jeugdhulpverlener, ambulant gezinswerker geïndiceerde jeugdzorg, enz.
Voortdurende reflectie
Kritisch punt is de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de kinderen. Opnieuw actueel na het drama in Zeist. Er wordt in het Buurtteam Jeugd & Gezin veel aandacht besteed aan alertheid op zogenaamde kindsignalen. Voortdurende reflectie op het eigen handelen en bevraging op de eigen waarneming moeten de gezinswerkers scherp houden en dergelijke drama’s voorkomen in de toekomst. Voor de volle honderd procent is dat helaas niet mogelijk.
Betere resultaten voor minder geld
Het Verwey-Jonker Instituut heeft de pilot op resultaten beoordeeld. Daaruit blijkt dat de Utrechtse aanpak in de meeste gevallen betere resultaten boekt tegen lagere kosten in vergelijking met de huidige hulpverlening. In zeker drie van de tien gevallen waren zowel de kosten substantieel lager en het effect substantieel groter. Voor het college is dit reden om de ontwikkelde werkwijze verder te ontwikkelen en na besluitvorming in de Gemeenteraad in te voeren in de hele stad.
Op 6 juli 2013 verscheen het volgende artikel over buurtteams jeugd en gezin Utrecht (waar Geert van der Velde van Qraad projectleider is).
In mei 2012 maakte Ondiep TV een item over Buurtteam Ondiep.
De Buurtteams Jeugd en Gezin hebben een van de Nationale Jeugdzorg Prijzen gewonnnen. Volgens de jury dragen het project bij aan vernieuwing van de zorg voor jeugd. Die vernieuwing is nodig om de transitie van jeugdzorg naar gemeenten tot een succes te maken. Want, een overheveling van verantwoordelijkheden en middelen lost niet alle problemen in de zorg voor jeugd op.
De Nationale Jeugdzorg Prijzen bestaan uit een vakprijs en een cliëntenprijs van elk 20.000 euro om te investeren in het winnende project. Dit jaar beoordeelden een vakjury en cliëntenjury, elk vanuit eigen perspectief, ruim negentig inzendingen op hun bijdrage aan de vernieuwing, transformatie van de jeugdzorg.
Meer lezen? Kijk op http://www.nji.nl/nl/Kennis/Projecten/Nationale-Jeugdzorg-Prijzen
Maatschappelijke ontwikkelingen zorgen er voor dat de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de zorg onder druk komen te staan. Dat komt door drie trends (2009, Zorginnovatieplatform):
– Trend 1: De vraag naar zorg groeit en wordt complexer
– Trend 2: Het arbeidsaanbod wordt schaarser
– Trend 3: Het arbeidsaanbod wordt gevarieerder
De uitvoering van de AWBZ (de ‘care’) kraakt in zijn voegen en loopt als sturingsmechanisme op zijn eind. De vele regels en toezichtsvormen maken flexibiliteit en maatwerk nagenoeg onmogelijk. Voordeel is wel dat de AWBZ veel meer collectief financiert dan de individuele declaratieregels onder de Zorgverzekeringswet. De AWBZ kent mede daardoor een kleine overhead van nog geen 2%. Dat is uiterst efficiënt.
Het lijkt algemeen aanvaard dat er dringend oplossingen nodig zijn voor het beschikbaar en betaalbaar houden van de care. Verschraling van de care raakt mensen direct in hun dagelijks bestaan. Een aandachtspunt daarbij is de doorgaande fragmentatie van processen. Dat veroorzaakt eerder stagnatie in de zorg dan doelmatige hulp. De oplossingsrichting ligt volgens Qraad in:
– meer/ beter werken vanuit het dagelijks leven van de individuele burger/ cliënt/ patiënt,
– de zorg meer in samenwerking en samenhang binnen ketens en tussen ketens organiseren en
– meer aansluiting zoeken bij aanpalende wetgeving, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Het verdient aanbeveling de zorg zo dicht mogelijk met en bij de burger/ cliënt/ patiënt te organiseren. Een dergelijke benadering kan betekenen dat zorgprocessen fundamenteel moeten veranderen, bijvoorbeeld door het organiseren van een integrale, generalistische eerste lijn, met een beperkt aantal functies. Meer … …
De care omvat zorg die langdurig en onverzekerbaar is. De AWBZ, ingevoerd in 1968, is het wettelijk instrument voor de care. De uitvoering is in handen gelegd van de Zorgverzekeraars, die via een overeenkomst de AWBZ uitvoeren door het ‘Zorgkantoor’. Het Zorgkantoor werkt voor alle verzekerden in een bepaald gebied, ongeacht hun eigen Zorgverzekeraar. De overheid stelt de kaders via het AWBZ-pakket en via de toegang, de indicatiestelling van het CIZ. De dominante sturingsfilosofie is de keuzevrijheid van verzekerden, ten aanzien van zorgaanbieders en hulpverleners. AWBZ-verzekerden zijn dezelfde mensen als de burgers in een gemeente en kunnen niet switchen van Zorgkantoor, tenzij ze verhuizen naar een andere regio. De idee is dat het Zorgkantoor voldoende ‘aanbod inkoopt’, waardoor verzekerden op grond van kwaliteit hun keuze maken voor de beste zorgaanbieder/ hulpverlener. Dit moet competitie veroorzaken tussen zorgaanbieders/ hulpverleners, waardoor de kwaliteit zal toenemen. Met de zorginkoop voert het Zorgkantoor regie over de zorgaanbieders en hulpverleners, door eisen te stellen aan kwaliteit, prijs en volume van de dienstverlening.
Iedere werkende betaalt premie voor de ABWZ. Deze premie is opgelopen van 1,3% van het brutoloon in 1968 naar 13%. In 1972 kwam 21% van de zorgkosten voor rekening van de AWBZ, in 2008 is dat 45%. Iemand met een modaal inkomen betaalt maandelijks rond de €320,– aan AWBZ-premie. De belastingdienst int de premie. Vervolgens ontvangt ieder Zorgkantoor daarvan een bepaald bedrag, waarvoor de totale AWBZ-zorg in een regio voor één jaar moet worden ingekocht.
De bevolkingspiramide (zie figuur 1) laat zien hoe de bevolkingsopbouw verandert. Daarmee verandert ook de zorgvraag en het werkende deel van de bevolking, die de premies en belastingen opbrengen voor de zorg. Ter illustratie: er zijn nu 4 werkenden per 65+-er, in 2050 zijn dit er 2.
Figuur 1, bron CBS, peil 2009
Maatschappelijke ontwikkelingen wijzen op een toename van zorgzwaarte en de zorgduur. Dat komt onder andere door:
Deze ontwikkelingen leiden er toe dat mensen met beperkingen meer/ beter/ langer kunnen meedoen aan de samenleving, maar ook dat de kosten toenemen.
De Wmo is bij deze ontwikkelingen een belangrijk instrument. De Wmo kan namelijk hulpvragen van burgers/ cliënten weghouden van voorzieningen. Actieve vraagverheldering en cliëntondersteuning met behulp van de ICF (prestatieveld 3) kan mensen aanzetten tot creatieve oplossingen, zonder vragen direct in een voorzieningensysteem te drukken (prestatieveld 6 Wmo, Care, Cure). Dit letterlijk aanspreken en begeleiden van mensen bij hun eigen verantwoordelijkheid, bij het ‘keukentafelgesprek’, kan het zorgsysteem ontlasten. Dit vraagt echter een kanteling in denken en doen van bestaande processen bij gemeenten.
Het kan volgens Qraad helpen om te kijken naar de samenloop en samenhang van voorzieningen bij de voordeur van de burger/ cliënt. Verschillende vormen van vraagverheldering grijpen namelijk aan op dezelfde levensdomeinen van mensen. Door de inzet van een ‘integrale vraagverhelderaar/ cliëntondersteuner’ in de eerstelijn, kunnen veel problemen worden weggevangen. Dit zou het beste regionaal/ lokaal georganiseerd kunnen worden, inhoudgedreven en vrij van concurrentie. De sleutel hiervoor ligt bij gemeenten, met noodzakelijke ondersteuning van zorgverzekeraars en hun zorgkantoren. Meer … …
Achtergrond
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is in 2007 van kracht geworden. Tegelijkertijd zijn de Wet voorzieningen gehandicapten en de Welzijnswet ingetrokken. De Wmo is een participatiewet, die beoogt dat alle burgers kunnen meedoen aan de samenleving. De gemeente draagt zorg voor de uitvoering van de Wmo. De Wmo benoemt negen prestatievelden, waar de gemeente uitvoering aan moet geven. Die negen prestatievelden zijn geen organisatorische eenheden, maar een kader om participatie te bewerkstelligen. Beleidsmatige samenhang tussen enkele prestatievelden is er vooral waar het gaat om mensen met beperkingen, te signaleren via de ICF.
De Wmo is door de wetgever met opzet ruim geformuleerd, om zo beleidsvrijheid aan de gemeente te geven. De Wmo geeft een fundamenteel andere invulling aan ondersteuning van mensen met beperkingen: waar de Wvg en AWBZ een voorziening toekennen op grond van een beperking, spreekt de Wmo van een ‘compensatieplicht’, zodat de hulpvrager kan participeren. Dit betekent dat twee identieke situaties kunnen leiden tot twee verschillende oplossingen. Deze verscheidenheid kan wel eens lastig zijn bij juridische interpretaties.
Naast de zorg voor mensen met een beperking, richt de Wmo zich ook op vrijwilligerswerk en mantelzorg, opvoeden en opgroeien van jeugdigen, sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten, en onderdelen van openbare gezondheidszorg
De financiering van de Wmo gebeurt via het gemeentefonds. In 2007 is 1,3 miljard euro aan het fonds toegevoegd door middel van een integratie-uitkering, met een eigen verdeelsleutel. Deze integratieuitkering-Wmo heeft een eigen aanpassingssystematiek, apart van andere bedragen in het Gemeentefonds. De normeringssytematiek van het fonds volgt normaliter namelijk de groei of krimp van de rijksuitgaven (‘het accres’). De integratieuitkering-Wmo volgt dat accres dus niet.
Naast inkomsten uit het gemeentefonds kan een gemeente inkomsten verwerven uit eigenbijdragen op toegekende Wmo-voorzieningen.
Kanteling
De Wmo kan het zorgsysteem ontlasten. Bijvoorbeeld door de inzet van een generalistisch werkende cliëntondersteuner. De achtergrond van deze denkrichting is een onderzoek dat Qraad gedaan heeft naar verschillen in indicatiestelling. Opvallend genoeg bleek, dat een dergelijke cliëntondersteuning leidde tot een afname van de ‘zorgproductie’ van ongeveer 30 à 40% of soms verdampen van hulpvragen en een uitstel van 3 tot 5 jaar van AWBZ-zorg. Ook werden er in het gebied fors minder zogenaamde zware functies geïndiceerd (Behandeling, Begeleiding en Verblijf) en meer lichte functies (Verzorging, Verpleging, Hulp bij het Huishouden). Frappant was tevens de hoge tot zeer hoge klanttevredenheid. De methodiek is vergelijkbaar met die van Buurtzorg, die tot vergelijkbare schattingen komt.
Voor Qraad rijst hiermee de vraag of een andere systeembenadering niet zou kunnen leiden tot lagere zorgconsumptie en lagere zorgkosten, zonder zorgverschraling en meer eigen verantwoordelijkheid van burger/ cliënt.
Maatschappelijke ontwikkelingen wijzen op een veranderende woonbehoefte. Dat komt onder andere door:
Bij de discussie over betaalbaarheid van (zorg)voorzieningen speelt de component ‘wonen’. Vooral bij de AWBZ en de zorgzwaartefinanciering. Maar ook bij de Wmo. Eén van de prestaties in de Wmo gaat specifiek over wonen: het voeren van een huishouden en het verplaatsen in en rond de woning. Daarnaast heeft de fysieke en sociale woonomgeving effect op het wonen van mensen. Denk daarbij aan de bereikbaarheid/ toegankelijkheid van voorzieningen. Wonen werkt faciliterend voor zorg aan ouderen, chronisch zieken en gehandicapten.
Volgens Qraad verdient het aanbeveling te kijken naar hoe wonen en zorg op elkaar zijn afgestemd. Woningen kunnen wellicht individueel geschikt gemaakt worden voor mensen met beperkingen. Maar gezien de kosten is het aan te raden ook te kijken meer geclusterde woonvormen met zorg in nabijheid. Dat kan inspelen op toekomstige zorgvragen en in die zin preventief werken. Financiële tekorten in de zorg vragen een weloverwogen langetermijnvisie op wonen. Wonen is meer dan stenen, het is ook leefbaarheid en sociale samenhang. Qraad kan dat ondersteunen met visie en onderzoek. Meer … …
Wonen, werk en vrije tijd zijn belangrijke domeinen voor mensen. Wonen is misschien wel de belangrijkste van deze drie. De betekenis van wonen gaat over leven, wonen is de centrale plek van waaruit het leven plaatsvindt en waar je naar teruggaat. We zijn geen nomaden meer, maar kiezen voor een vaste plek, van waaruit we ons bestaan opbouwen. Wonen gaat ook over onze levensloop. En zolang die levensloop zonder fysieke beperkingen plaatsvindt, zal de woning amper belemmeringen opleveren. Wonen als werkwoord is een hefboom voor een onafhankelijk leven. Wonen wordt minder vanzelfsprekend als zich wel beperkingen aandienen, bijvoorbeeld bij ouderdom, chronische ziekte of handicap.
Wmo-voorzieningen, bij het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Bovendien wijzigen woonwensen in de loop van iemands leven.
Gezien de veranderende woonbehoefte en toenemende zorgvragen heeft het Ministerie van VROM in 2006 beleid in gang gezet om de woningvoorraad aan te passen. Eén van de thema’s is dat bij 55-plussers de vraag naar nultredenwoningen toeneemt. Eind 2015 moeten er daarom landelijk 406.000 extra woningen beschikbaar zijn (t.o.v. 2006) waarin ouderen en mensen met een beperking zelfstandig kunnen wonen. Daarvan moeten 116.000 woningen geschikt zijn voor mensen met een zwa(arde)re zorgbehoefte, die zorg op afroep kunnen ontvangen (‘verzorgd wonen’ genoemd).