WMO

Comment are off

Maatschappelijke ontwikkelingen wijzen op een toename van zorgzwaarte en de zorgduur. Dat komt onder andere door:

  1. demografische ontwikkelingen (mensen worden ouder en er zijn meer mensen die ouder worden; tegelijkertijd zijn er minder jongeren),
  2. er komen meer mensen met beperkingen waardoor er een groter beroep op voorzieningen gedaan wordt,
  3. technologische ontwikkelingen maken meer mogelijk, waardoor meer mensen vaker en langduriger een beroep doen op een voorziening.

Deze ontwikkelingen leiden er toe dat mensen met beperkingen meer/ beter/ langer kunnen meedoen aan de samenleving, maar ook dat de kosten toenemen.

De Wmo is bij deze ontwikkelingen een belangrijk instrument. De Wmo kan namelijk  hulpvragen van burgers/ cliënten weghouden van voorzieningen. Actieve vraagverheldering en cliëntondersteuning met behulp van de ICF (prestatieveld 3) kan mensen aanzetten tot creatieve oplossingen, zonder vragen direct in een voorzieningensysteem te drukken (prestatieveld 6 Wmo, Care, Cure). Dit letterlijk aanspreken en begeleiden van mensen bij hun eigen verantwoordelijkheid, bij het ‘keukentafelgesprek’, kan het zorgsysteem ontlasten. Dit vraagt echter een kanteling in denken en doen van bestaande processen bij gemeenten.

Het kan volgens Qraad helpen om te kijken naar de samenloop en samenhang van voorzieningen bij de voordeur van de burger/ cliënt. Verschillende vormen van vraagverheldering grijpen namelijk aan op dezelfde levensdomeinen van mensen. Door de inzet van een ‘integrale vraagverhelderaar/ cliëntondersteuner’ in de eerstelijn, kunnen veel problemen worden weggevangen. Dit zou het beste regionaal/ lokaal georganiseerd kunnen worden, inhoudgedreven en vrij van concurrentie. De sleutel hiervoor ligt bij gemeenten, met noodzakelijke ondersteuning van zorgverzekeraars en hun zorgkantoren. Meer … …

Achtergrond

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is in 2007 van kracht geworden. Tegelijkertijd zijn de Wet voorzieningen gehandicapten en de Welzijnswet ingetrokken. De Wmo is een participatiewet, die beoogt dat alle burgers kunnen meedoen aan de samenleving. De gemeente draagt zorg voor de uitvoering van de Wmo. De Wmo benoemt negen prestatievelden, waar de gemeente uitvoering aan moet geven. Die negen prestatievelden zijn geen organisatorische eenheden, maar een kader om participatie te bewerkstelligen. Beleidsmatige samenhang tussen enkele prestatievelden is er vooral waar het gaat om mensen met beperkingen, te signaleren via de ICF.

De Wmo is door de wetgever met opzet ruim geformuleerd, om zo beleidsvrijheid aan de gemeente te geven. De Wmo geeft een fundamenteel andere invulling aan ondersteuning van mensen met beperkingen: waar de Wvg en AWBZ een voorziening toekennen op grond van een beperking, spreekt de Wmo van een ‘compensatieplicht’, zodat de hulpvrager kan participeren. Dit betekent dat twee identieke situaties kunnen leiden tot twee verschillende oplossingen. Deze verscheidenheid kan wel eens lastig zijn bij juridische interpretaties.

Naast de zorg voor mensen met een beperking, richt de Wmo zich ook op vrijwilligerswerk en mantelzorg, opvoeden en opgroeien van jeugdigen, sociale samenhang in dorpen, wijken en buurten, en onderdelen van openbare gezondheidszorg

De financiering van de Wmo gebeurt via het gemeentefonds. In 2007 is 1,3 miljard euro aan het fonds toegevoegd door middel van een integratie-uitkering, met een eigen verdeelsleutel. Deze integratieuitkering-Wmo heeft een eigen aanpassingssystematiek, apart van andere bedragen in het Gemeentefonds. De normeringssytematiek van het fonds volgt normaliter namelijk de groei of krimp van de rijksuitgaven (‘het accres’). De integratieuitkering-Wmo volgt dat accres dus niet.

Naast inkomsten uit het gemeentefonds kan een gemeente inkomsten verwerven uit eigenbijdragen op toegekende Wmo-voorzieningen.

Kanteling

De Wmo kan het zorgsysteem ontlasten. Bijvoorbeeld door de inzet van een generalistisch werkende cliëntondersteuner. De achtergrond van deze denkrichting is een onderzoek dat Qraad gedaan heeft naar verschillen in indicatiestelling. Opvallend genoeg bleek, dat een dergelijke cliëntondersteuning leidde tot een afname van de ‘zorgproductie’ van ongeveer 30 à 40% of soms verdampen van hulpvragen en een uitstel van 3 tot 5 jaar van AWBZ-zorg. Ook werden er in het gebied fors minder zogenaamde zware functies geïndiceerd (Behandeling, Begeleiding en Verblijf) en meer lichte functies (Verzorging, Verpleging, Hulp bij het Huishouden). Frappant was tevens de hoge tot zeer hoge klanttevredenheid. De methodiek is vergelijkbaar met die van Buurtzorg, die tot vergelijkbare schattingen komt.

Voor Qraad rijst hiermee de vraag of een andere systeembenadering niet zou kunnen leiden tot lagere zorgconsumptie en lagere zorgkosten, zonder zorgverschraling en meer eigen verantwoordelijkheid van burger/ cliënt.

Over de auteur